Verklarende woordenlijst
ĀŚRAM:
Een plaats voor gedisciplineerde retraite waar zoekers zich bezighouden met spirituele oefeningen en het bestuderen van heilige geschriften.
BĀBĀ:
Lett. ‘vader, grootvader.’ Uitdrukking van genegenheid en eerbied voor een oudere persoon of een heilige. Swāmī Muktānanda, Gurumayī’s Guru, stond wijd en zijd bekend als Bābā.
BADE BĀBĀ:
Lett. ‘oudere vader’. Uitdrukking van genegenheid voor Bhagavan Nityananda, Swāmī Muktānanda’s Guru.
BHAGAVAD-GĪTĀ:
Lett. ‘lied van de Heer.’ Een van de schatten van spirituele wijsheid in de wereld, centraal gedeelte van het Indiase epos Mahābhārata. In achttien hoofdstukken instrueert Krsna zijn discipel Arjuna in standvastige wijsheid, meditatie, de aard van God, het allerhoogste Zelf en spirituele kennis en beoefening.
BHAGAVAN:
Lett. "de Gezegende." Iemand die roemrijk en eerbiedwaardig is. Swami Muktananda’s Guru is bekend als Bhagavan Nityananda.
CHIDVILASANANDA:
Swami Chidvilasananda, de huidige Siddha Guru en hoofd van de Siddha traditie. Haar naam betekent letterlijk: de gelukzaligheid van het spel van Bewustzijn en werd aan haar gegeven door Swami Muktananda toen ze de gelofte van monnik aflegde in 1982.
DAKSINĀ:
Een van de fundamentele oefeningen op het pad van Siddha Yoga. Siddha yogi’s beoefenen dakshina door geld of andere financiële middelen aan de Guru te geven zonder er een persoonlijk gewin van te verwachten en zonder de bestemming aan te merken. Dakshina is ook de naam die gegeven wordt aan geld of andere middelen die op deze manier geschonken worden.
DARŚAN:
Lett. ‘zien, waarnemen, ervaren.’ Darshan is een Hindi woord, afgeleid van het Sanskriet darśana en betekent ‘in de aanwezigheid van een heilige zijn’. Op het pad van Siddha Yoga is darshan het zien, waarnemen en ervaren van de Guru door in de Guru’s aanwezigheid te zijn of de ervaring te hebben van de Guru’s aanwezigheid in jezelf.
GURUDEV SIDDHA PEETH:
Vroeger Shri Gurudev Ashram genoemd. De oorspronkelijke āśram van Gurumayī Chidvilāsānanda en het pad van Siddha Yoga, dichtbij het dorp Ganeśpurī in Mahārāstra, India. In 1956 gebouwd, aanvankelijk voor Swāmī Muktānanda, in opdracht van zijn Guru Bhagavān Nityānanda en In 1962 een stichting (public trust) geworden. Dit is ook de plaats van de samādhi-shrine (laatste rustplaats) van Bābā Muktānanda.
GURU-GĪTĀ:
Lett. ‘lied van de Guru.’ Heilige tekst, bestaande uit Sanskriet mantra’s die een beschrijving geven van de aard van de Guru, de kracht van de Guru’s genade, het belang van devotie en dienstbaarheid aan de Guru en die manieren beschrijft waarop de Guru de discipel leidt naar de kennis van het Zelf.
GURU PRINCIPLE:
De universele kracht van genade die als het innerlijk Zelf in alle levende wezens aanwezig is.
GURUMAYI:
Term van respect en genegenheid voor Swami Chidvilasananda, zoals ze meestal genoemd wordt. Ze ontving de kracht en authoriteit van de traditie van Siddha Yoga van swami Mutananda voor hij overleed in 1982. Zij is de huidige Siddha Guru en hoofd van de Siddha traditie.
KASHMIR SHAIVISME:
Een tak van de Shaivistische filosofische traditie, uitgelegd door enkele wijzen uit Kashmir, die uitlegt hoe het hoogste Principe dat we kennen als Śiva, zich in het universum manifesteert. Samen met Vedanta geeft Kashmir Shaivisme de belangrijkste context uit de geschriften voor Siddha Yoga meditatie.
KUNDALINĪ ŚAKTI:
Lett. ‘de opgerolde.’ De Godin Kundalinī; ook: kracht van spirituele evolutie in een mens. De sluimerende vorm van deze spirituele energie wordt beschreven als opgerold liggend aan de basis van de wervelkolom. Wanneer ze wordt gewekt en geleid door een Siddha Guru en wordt gevoed door de gedisciplineerde inzet van de zoeker, zuivert deze energie de zoeker op alle niveau’s en leidt ze je naar de permanente ervaring van je goddelijke aard.
MANTRA:
Heilige woorden die de kracht hebben om degene die ze herhaalt te zuiveren, te beschermen en te transformeren. Een mantra die je ontvangt van de Siddha Yoga Guru wordt levend door de kracht van wat de Guru bereikt heeft. De Siddha Yoga mantra’s zijn onder andere Om Namah Shivaya, Guru Om, and So’ham.
MUKTĀNANDA, SWĀMĪ:
Swami Muktananda (1908-1982), die in de jaren zeventig de Siddha Yoga leringen en oefeningen namens zijn Guru naar het westen bracht. Hij is de Guru van Gurumayī Chidvilāsānanda en wordt vaak aangeduid als Bābā. Hij bracht de verheven traditie van zijn meester naar het Westen, waarbinnen hij de voordien weinig bekende śaktipāt initiatie aan duizenden spirituele zoekers verleende. Zijn naam betekent letterlijk de gelukzaligheid van de vrijheid.
NITYĀNANDA, BHAGAVĀN:
(overleden in 1961) Siddha Meester, Guru van Swāmī Muktānanda; ook bekend als Bade Bābā (‘oudere Bābā’). Als Siddha geboren leefde hij zijn leven lang in de hoogste staat van Bewustzijn. Deze yogi van nature begon zijn leven in het noordwesten van Karnātaka en vestigde zich later in Ganeśpurī, Mahārāstra, waar uiteindelijk duizenden volgelingen naartoe kwamen om in zijn aanwezigheid te zijn. Bābā Muktānanda begon hem te bezoeken in de jaren dertig en kreeg śaktipāt-inwijding van hem in 1947. Zijn samādhi-shrine, of laatste rustplaats bevindt zich in het dorp Ganeśpurī, dicht bij de Siddha Yoga ashram, bekend als Gurudev Siddha Peeth.
OM NAMAH SHIVAYA:
De initiatie mantra van de Siddha Yoga-traditie; staat bekend als de grote verlossende mantra wegens zijn vermogen om zowel wereldijke vervulling als spirituele realisatie te verlenen. Om is de oerklank; namah betekent eren; Shivaya duidt Shiva, het goddelijk Bewustzijn aan (de God die in jou woont als jijzelf).
SĀDHANĀ:
Lett. ‘recht naar doel leidend; bereiken.’ Sādhanā is gedisciplineerde oefening, die ondernomen wordt om het doel van een spiritueel pad te bereiken. De vier fundamentele oefeningen van Siddha Yoga sādhanā zijn: meditatie, chanten, sevā en daksinā. Het doel van Siddha Yoga-sādhanā is spirituele transformatie die leidt tot bevrijding.
SAMADHI:
De beoefening van het volledig opgaan in het onderwerp van meditatie. Ook: de uiteindelijke fase van die beoefening, waarin degene die mediteert geabsorbeerd is in het Zelf.
SANGHAM:
Afgeleid van het Sanskriet woord sangha. Een gemeenschap, vereniging of groep; ook: de individuen binnen een gemeenschap, vereniging of groep. De term Wereldwijde Siddha Yoga sangham verwijst naar de wereldwijde gemeenschap van individuen die de leringen van het Siddha Yoga pad beoefenen.
SATSANG:
Lett. ‘het gezelschap van de Waarheid’. Het gezelschap van heiligen en devotees; een bijeenkomst van zoekers, met het doel om te mediteren, te chanten en te luisteren naar leringen uit de geschriften.
ZELF:
Zuiver Bewustzijn, dat zowel de goddelijke kern van een mens is als de essentiële aard van alle dingen.
SEVA:
Lett. ‘dienst, eerbewijs, verering.’ In de context van Siddha Yoga: onbaatzuchtige dienstverlening; werk dat aangeboden wordt aan God en de Guru, verricht als pure offerande, zonder gehechtheid aan de resultaten van je daden en zonder verlangen naar persoonlijk gewin.
ŚAKTI:
Spirituele kracht; de goddelijke kosmische kracht die het universum tot leven wekt en in stand houdt; kan ook beschreven worden als de godin Shakti.
ŚAKTIPĀT:
Lett. ‘neerdaling van kracht, neerdaling van genade.’ In Siddha Yoga de inwijding (dīksā) waarbij een Siddha Guru de genade overdraagt die Kundalinī Śakti, de innerlijke spirituele energie, in een zoeker wekt; śaktipāt dīksā markeert het begin van Siddha Yoga sādhanā, die culmineert in spirituele bevrijding.
SIDDHA YOGA ŚAKTIPĀT INTENSIVE:
Het belangrijkste Siddha Yoga meditatie programma dat door Swāmi Muktānanda ontwikkeld was om spirituele initiatie, of śaktipāt te geven, door het wekken van de kundalini energie.
ŚIVA:
In het non-dualistische Shaivisme de transcendente, immanente en allesdoordringende Werkelijkheid, de ene bron van al het bestaande. Ook: absolute Werkelijkheid, gepersonifieerd als de allerhoogste godheid, Śiva.
SIDDHA:
Vervolmaakte, volleerde, Zelfgerealiseerde yogi; een verlichte yogi die leeft in de staat van eenheidsbewustzijn; iemand die zonder onderbreking het allerhoogste Zelf ervaart en wiens identificatie met het ego verdwenen is.
SIDDHA GURU:
Vervolmaakte spirituele Meester die zijn of haar eenheid met God heeft gerealiseerd en die in staat is om śaktipāt initiatie te verlenen en zoekers naar spirituele bevrijding te leiden. Vereist is ook dat zo’n Guru onderlegd is in de geschriften en behoort tot een traditie van Meesters.
SIDDHA YOGA:
Het spirituele pad, onderwezen door Gurumayī Chidvilāsānanda en haar Guru Swāmī Muktānanda. De reis op het pad van Siddha Yoga begint met śaktipāt dīksā (spirituele inwijding). Door de genade van de Siddha Yoga-Meester en de eigen gestage, gedisciplineerde inzet van de student culmineert de reis in de voortdurende herkenning van goddelijkheid in jezelf en in de wereld.
UPANISADS:
De geïnspireerde leringen, visioenen en mystieke ervaringen van de oude heiligen van India; het afsluitend gedeelte van de Veda’s en de basis voor de Vedantische filosofie. Met een enorme variatie in vorm en stijl geven al deze geschriften (meer dan honderd teksten) dezelfde essentiële lering, namelijk dat de individuele ziel en het Absolute één zijn.
VEDANTA; VEDA(‘S):
Lett. ‘kennis.’ Vroegste geschriften van het oude India, beschouwd als goddelijk geopenbaarde, eeuwige wijsheid. De vier Veda’s zijn, in volgorde van ouderdom, de Rg-Veda (‘kennis van de hymnen’), de Yajur-Veda (‘kennis van de offerandeformules’), de Sāma-Veda (‘kennis van de lofzangen’) en de Atharva-Veda (‘de kennis van de [wijze] Atharvan’).
YOGA
Lett. ‘eenheid.’ Reeks gedisciplineerde oefeningen die een zoeker leiden naar een evenwichtige geest, naar het verbreken van de band met pijn en door onthechting, naar volledige aandacht bij alles wat je doet. Uiteindelijk leidt het pad van yoga naar de voortdurende ervaring van het Zelf.